Vertaling van époux

Inhoud:

Frans
Nederlands
couple [m], mari et femme, époux [m] {eigenn.}
echtelieden
echtpaar [o]
mari [m] (le ~), époux [m] (le ~) {zn.}
echtgenoot  [m]
man  [m]
gemaal
Elle détestait son mari.
Ze haatte haar echtgenoot.
Son défunt mari était violoniste.
Wijlen haar echtgenoot was violist.


Gerelateerd aan époux

couple - mari et femme - mari