Vertaling van être

Inhoud:

Frans
Nederlands
être {ww.}
zijn 
wezen
Il voulait être riche.
Hij wou rijk zijn.
Voulez-vous être riche ?
Wil je rijk zijn?


Voorbeelden in zinsverband

Frans
Nederlands

Il voulait être riche.

Hij wou rijk zijn.

J'aime être seul.

Ik ben graag alleen.

Elle semble être heureuse.

Ze lijkt gelukkig te zijn.

Il voulait être fermier.

Hij wilde boer worden.

Carthage doit être détruite.

Carthago moet verwoest worden.

Voulez-vous être riche ?

Wil je rijk zijn?

Supporter peut être insupportable.

Verdragen kan onverdraaglijk zijn.

J'aimerais être riche.

Ik wenste dat ik rijk was.

Qu'allez-vous être ?

Wat zult ge worden?

J'aimerais être Picasso.

Ik zou graag Picasso zijn.

Être ou ne pas être, telle est la question.

Te zijn of niet te zijn, dat is de kwestie.

L'apprentissage ne devrait pas être forcé. L'apprentissage devrait être encouragé.

Men moet niet dwingen te leren. Leren moet men aanmoedigen.

Je ne veux pas être tendu, je veux être détendu !!

Ik wil geen stumper zijn, ik wil cool zijn!!

J'aurais aimé être plus grand.

Ik had graag groter willen zijn.

Quelle heure pourrait-il être ?

Hoe laat is het?