Vertaling van a casa

Inhoud:

Italiaans
Nederlands
a casa, in casa {bw.}
thuis


Voorbeelden in zinsverband

Italiaans
Nederlands

Lei rimarrà a casa?

Zult ge thuis blijven?

Posso andare a casa?

Mag ik naar huis gaan?

Resterai a casa stasera?

Blijft ge thuis vanavond?

Fate colazione a casa?

Eet gij 's morgens thuis?

Preferirei rimanere a casa.

Ik zou liever thuis blijven.

Preferirei stare a casa.

Ik zou liever thuis blijven.

David è a casa.

David is thuis.

Ken era a casa ieri?

Was Ken gisteren thuis?

Tua madre è a casa?

Is je moeder thuis?

Sarò a casa nel mattino.

Ik zal 's morgens thuis zijn.

Potete andare a casa ora.

Ge moogt naar huis gaan nu.

Suo marito è a casa?

Is je man thuis?

Rimase a casa della zia.

Hij bleef in het huis van zijn tante.

Tornò a casa tardi alla sera.

Hij kwam laat in de avond thuis.

Tom non beve mai birra a casa.

Tom drinkt thuis nooit bier.


Gerelateerd aan a casa

in casa