Vertaling van lavorare

Inhoud:

Italiaans
Nederlands
lavorare {ww.}
werken 
arbeiden 
Lui non deve lavorare.
Hij heeft het niet nodig te werken.
C'è troppo caldo per lavorare.
Het is te warm om te werken.


Voorbeelden in zinsverband

Italiaans
Nederlands

Lui non deve lavorare.

Hij heeft het niet nodig te werken.

C'è troppo caldo per lavorare.

Het is te warm om te werken.

Mio padre va a lavorare in bici.

Mijn vader gaat met de fiets naar zijn werk.

Io non voglio lavorare in queste condizioni.

Ik wil onder deze omstandigheden niet werken.

È più facile divertirsi che lavorare.

Het is gemakkelijker plezier te maken dan te werken.

Mio padre non va sempre a piedi a lavorare.

Mijn vader gaat niet altijd lopend naar het werk.

Ho intenzione di lavorare durante le vacanze di primavera.

Ik ga werken tijdens de krokusvakantie.