Vertaling van natura

Inhoud:

Latijn
Nederlands
natura {zn.}
natuur [v]
wezen [o]
karakter [o]
geaardheid [v]
aard  [m]
Natura naturans
De natuur doet wat de natuur moet doen
Ignis natura renovatur integra
Door vuur wordt de gehele natuur vernieuwd


Voorbeelden in zinsverband

Latijn
Nederlands

Natura naturans

De natuur doet wat de natuur moet doen

Natura artis magistra

De natuur is de leermeesteres van de kunst

Medicus curat, natura sanat

De dokter zorgt voor zijn patiënt, maar de natuur geneest hem

Ignis natura renovatur integra

Door vuur wordt de gehele natuur vernieuwd

Natura abhorret vacuum

De natuur verdraagt geen vacuüm

Consuetudo altera natura est

Gewoonte is een tweede natuur

Neque ignorare (medicum) oportet quae sit aegri natura

Noch betaamt het (de dokter) het temperament van de zieke man te negeren