Vertaling van gisteren
Inhoud:
Nederlands
Deens
gisteren, gister {bw.}
i går
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Deens
Gisteren was het donderdag.
I går var det torsdag.
Hij is gisteren overleden.
Han døde i går.
Waar ben je gisteren geweest?
Hvor var du i går?
Zij moet het gisteren gedaan hebben.
Hun må have gjort det i går.
Gisteren zag ze een grote man.
Hun så en høj mand i går.
Gisteren heeft hij een brief geschreven.
Han skrev et brev i går.
Gisteren heb ik een erg interessant verhaal gelezen.
I går læste jeg en virkelig interessant fortælling.
Ik heb gisteren het boek gelezen tot pagina tachtig.
Jeg har i går læst bogen indtil side 80.