Vertaling van passen
Inhoud:
Nederlands
Deens
in overeenstemming zijn, passen {ww.}
passe
bijeenpassen, harmoniëren, samenklinken, passen {ww.}
stemme overens
beproeven, passen, aanpassen, proberen, toetsen, uitproberen {ww.}
prøve
forsøge
forsøge
pas (mv. passen) , paspoort {zn.}
pas
Mag ik uw paspoort even zien?
Må jeg se dit pas?
pas (mv. passen), schrede, stap, tred, voetstap {zn.}
skridt
alleen, enkel, maar, pas (mv. passen), slechts, uitsluitend {bw.}
bare
blot
kun
blot
kun