Vertaling van uitmaken
Inhoud:
Nederlands
Deens
beslissen, besluiten, uitmaken, zich voornemen {ww.}
beslutte
afgøre
afgøre
afmaken, afsluiten, beëindigen, besluiten, uitmaken, voleindigen {ww.}
fuldende
blussen, doven, uitblussen, uitdoen, uitdoven, uitmaken {ww.}
udslukke
slukke
slukke
afschaffen, elimineren, opdoeken, uitmaken, verwijderen, wegdoen {ww.}
fjerne
afskaffe
afskaffe