Vertaling van vast
Inhoud:
Nederlands
Deens
bepaald, ongetwijfeld, vast, wel degelijk, zeker {bw.}
nok
gevestigd, hecht, stevig, vast {bn.}
fast
allicht, vast, waarschijnlijk, wel, zeker {bw.}
sandsynligvis
blijvend, gedurig, vast, voortdurend {bn.}
uafbrudt
gewis, stellig, zeker, vast, vaststaand, verzekerd, wis {bn.}
sikker
onbeweeglijk, star, vast {bn.}
fast
allicht, vast, waarschijnlijk, wel, zeker {bw.}
sandsynligvis
degelijk, deugdelijk, flink, gedegen, hecht, solide, vast {bn.}
fast
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Deens
Tom zit vast in het verleden.
Tom sidder fast i fortiden.
Hou de vaas met beide handen vast.
Hold vasen med begge hænder.