Vertaling van afgesproken
Inhoud:
Nederlands
Duits
afspreken, een schikking treffen, het eens zijn, overeenkomen {ww.}
vereinbaren
übereinkommen
verabreden
sich verständigen
übereinkommen
verabreden
sich verständigen
ik heb afgesproken
jij hebt afgesproken
hij/zij/het heeft afgesproken
ich habe vereinbart
du hast vereinbart
er/sie/es hat vereinbart
» meer vervoegingen van vereinbaren