Vertaling van afreizen

Inhoud:

Nederlands
Duits
afreizen, op reis gaan {ww.}
abreisen

ik zal afreizen
jij zult afreizen
hij/zij/het zal afreizen

ich werde abreisen
du wirst abreisen
er/sie/es wird abreisen
» meer vervoegingen van abreisen



Gerelateerd aan afreizen

op reis gaan