Vertaling van blauw

Inhoud:

Nederlands
Duits
blauw {bn.}
blau
blauw [o] {zn.}
Blau [o] (das ~)
Bläue [v] (die ~)
Mijn ogen zijn blauw.
Meine Augen sind blau.
De hemel is blauw.
Der Himmel ist blau.
blauwen, blauw maken {ww.}
bläuen
blau machen


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Mijn ogen zijn blauw.

Meine Augen sind blau.

De hemel is blauw.

Der Himmel ist blau.

Haar ogen zijn blauw.

Ihre Augen sind blau.

Zijn fiets is blauw.

Sein Fahrrad ist blau.

Is de hemel blauw? Ja.

Ist der Himmel blau? - Ja.

Hij verfde het plafond blauw.

Er hat die Zimmerdecke blau gestrichen.

Waarom is de hemel blauw?

Warum ist der Himmel blau?

Tom heeft een blauw oog.

Tom hat ein blaues Auge.

Vandaag is de lucht blauw en onbewolkt.

Der Himmel ist heute blau ohne eine Wolke.

Tom sloeg Mary bont en blauw.

Tom schlug Mary grün und blau.

Het was een prachtige zomer, en de lucht was altijd blauw.

Es war ein schöner Sommer, und der Himmel war immer blau.


Gerelateerd aan blauw

blauwen - blauw maken