Vertaling van gebrek

Inhoud:

Nederlands
Duits
gebrek [o] {zn.}
Gebrechen [o] (das ~)
armoede [v], gebrek [o] {zn.}
Armut [v] (die ~)
Ze leven in armoede.
Sie leben in Armut.
afwezigheid [v], euvel [o], gebrek [o], tekortkoming [v], gemis, tekort, manco, mankement {zn.}
Fehler [m] (der ~)
Manko [o] (das ~)
Fehlen [o] (das ~)
beschadiging [v], defect [o], gebrek [o] {zn.}
Mangel [m] (der ~)
Schaden [m] (der ~)
Beschädigung [v] (die ~)
Defekt [m] (der ~)
Verderbnis [v] (die ~)
Als ge over zijn werk oordeelt, denk dan ook aan zijn gebrek aan ervaring.
Wenn du seine Arbeit beurteilst, solltest du seinen Mangel an Erfahrung berücksichtigen.


Gerelateerd aan gebrek

armoede - afwezigheid - euvel - tekortkoming - gemis - tekort - manco - mankement - beschadiging - defect