Vertaling van gewoond

Inhoud:

Nederlands

Duits

gevestigd zijn, huizen, resideren, wonen {ww.}

wohnen
hausen

ik heb gewoond
jij hebt gewoond
hij/zij/het heeft gewoond

ich habe gewohnt
du hast gewohnt
er/sie/es hat gewohnt
» meer vervoegingen van wohnen

Hij weet waar we wonen.

Er weiß, wo wir wohnen.

We wonen in een huis.

Wir wohnen in einem Haus.

Nederlands

Duits

Ik heb hier dertig jaar gewoond.

Ich habe dreißig Jahre lang hier gelebt.

Hij heeft drie jaar in Kobe gewoond.

Er lebt seit drei Jahren in Kobe.

Hij heeft altijd in Tokyo gewoond.

Er hat immer in Tokio gewohnt.

Ik heb hier lange tijd gewoond.

Ich lebe schon lange hier.

Hij heeft, geloof ik, in Spanje gewoond.

Er hat, glaube ich, in Spanien gewohnt.

Waarom heeft hij in de Verenigde Staten gewoond?

Warum hat er in den Vereinigten Staaten gewohnt?