Vertaling van haat

Inhoud:

Nederlands
Duits
haat {zn.}
Haß [m] (der ~)
Waarheid baart haat.
Die Wahrheit gebärt Haß.
haten {ww.}
hassen

ik haat
jij haat
hij/zij/het haat

ich hasse
du hasst
er/sie/es hasst
» meer vervoegingen van hassen

Als de mensen u haten, wees dan goed voor hen.
Tut denen wohl, die euch hassen.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Ik haat scheikunde.

Ich hasse Chemie.

Ik haat vroeg opstaan.

Ich hasse es, früh aufzustehen.

Ik haat politiek

Ich hasse Politik.

Waarom haat je me?

Warum hassen Sie mich?

Ik haat je!

Ich hasse dich!

Waarheid baart haat.

Die Wahrheit gebärt Haß.

Haat me niet!

Verachte mich nicht!

Ik haat je nog steeds.

Ich hasse dich immer noch.

Ik haat het als er veel mensen zijn.

Ich hasse es, wenn da viele Leute sind.


Gerelateerd aan haat

haten