Vertaling van naar huis
heimwärts
Voorbeelden in zinsverband
Ik wil naar huis.
Ich möchte heimgehen.
Ze wilde graag naar huis.
Sie wollte unbedingt nach Hause gehen.
Mag ik naar huis gaan?
Darf ich nach Hause gehen?
Hoe laat ga je naar huis?
Wann gehst du nach Hause?
Ik moest te voet naar huis gaan.
Ich musste zu Fuß nach Hause gehen.
Ik ontmoette hem op weg naar huis.
Ich traf ihn auf dem Weg nach Hause.
Wanneer kom je terug naar huis?
Wann kommen Sie zurück nach Hause?
Ge moogt naar huis gaan nu.
Du darfst jetzt nach Hause gehen.
Hij ging drie uur later naar huis.
Er ging drei Stunden später heim.
Het was al laat, dus ik ben naar huis gegaan.
Es war schon spät, also bin ich nach Hause gegangen.
Ik ga gewoonlijk om vier uur naar huis.
Ich gehe gewöhnlich um Vier nach Hause.
Het spijt me, maar ik moet nu naar huis gaan.
Entschuldigen Sie bitte, aber ich muss jetzt nach Hause gehen.
Het is tijd om naar huis te gaan.
Es ist Zeit nach Hause zu gehen.
Indien mogelijk, zou ik nu naar huis willen gaan.
Wenn möglich, möchte ich jetzt nach Hause gehen.
Tom ziet er moe uit. Breng hem alsjeblieft even naar huis.
Tom sieht müde aus. Bringen Sie ihn bitte nach Hause!