Vertaling van trots

Inhoud:

Nederlands
Duits
trots {zn.}
Stolz [m] (der ~)
Hoffahrt
Hochmut [m] (der ~)
Ik ben zeer trots op mijn zoon.
Ich bin sehr stolz auf meinen Sohn.
Ze is trots op haar dochter.
Sie ist stolz auf ihre Tochter.
fier, prat, trots {bn.}
hochfahrend
hochmütig
stolz
überheblich
eingebildet
dünkelhaft
in weerwil van, niettegenstaande, ondanks, ten spijte van, trots {vz.}
trotz
ungeachtet
in weerwil van, niettegenstaande, ondanks, ten spijte van, trots {bw.}
trotz
ungeachtet
zum Trotz


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Ik ben zeer trots op mijn zoon.

Ich bin sehr stolz auf meinen Sohn.

Ze is trots op haar dochter.

Sie ist stolz auf ihre Tochter.

Hij is trots op zijn zoon.

Er ist stolz auf seinen Sohn.

Ze is erg trots op haar postzegelverzameling.

Sie ist sehr stolz auf ihre Briefmarkensammlung.

Engeland is trots op zijn poëten.

England ist stolz auf seine Dichter.

Ze is trots op haar dochter.

Sie ist stolz auf ihre Tochter.

Ik ben zeer trots op mijn vader.

Ich bin sehr stolz auf meinen Vater.

Hij is trots, dat zijn vader een beroemde wetenschapper was.

Er ist stolz darauf, dass sein Vater ein berühmter Wissenschaftler war.

Zijn trots weerhield hem ervan om hulp te vragen.

Sein Stolz hielt ihn davon ab, um Hilfe zu bitten.

Ze was te trots om hem om hulp te vragen.

Sie war zu stolz, ihn um Hilfe zu bitten.

Hé, ik mag dan geen geld hebben, maar ik heb nog wel mijn trots.

He, ich habe vielleicht kein Geld, aber ich habe immer noch meinen Stolz.


Gerelateerd aan trots

fier - prat - in weerwil van - niettegenstaande - ondanks - ten spijte van