Vertaling van verbond

Inhoud:

Nederlands
Duits
verbond {zn.}
Zusammenhang [m] (der ~)
Bund
Bündnis [o] (das ~)
Allianz [v] (die ~)
alliantie [v], bondgenootschap [o], verbond {zn.}
Vertragsgemeinschaft
Bund
Bündnis [o] (das ~)
Allianz [v] (die ~)
bond [m], liga, verbond, link {zn.}
Bindung [v] (die ~)
Verband [m] (der ~)
Verbindung [v] (die ~)
Liga [v] (die ~)
Bündnis [o] (das ~)
Bund
Band [o] (das ~)
Allianz [v] (die ~)
wilsbeschikking [v], testament, uiterste wil, verbond {zn.}
Testament [o] (das ~)
Vermächtnis [o] (das ~)
Hij stierf zonder een testament opgesteld te hebben.
Er starb, ohne ein Testament gemacht zu haben.
verbinden {ww.}
mit einem Gelenk verbinden
artikulieren

ik verbond
jij verbond
hij/zij/het verbond

ich artikulierte
du artikuliertest
er/sie/es artikulierte
» meer vervoegingen van artikulieren

associëren, verbinden {ww.}
assoziieren
miteinander kombinieren
vereinigen
zusammenfassen
vereinen

ik verbond
jij verbond
hij/zij/het verbond

ich assoziierte
du assoziiertest
er/sie/es assoziierte
» meer vervoegingen van assoziieren

We associëren zwart vaak met de dood.
Wir assoziieren Schwarz oft mit dem Tod.
verbinden, zwachtelen, inzwachtelen, omzwachtelen {ww.}
verbinden
mit Bandagen versehen
bandagieren

ik verbond
jij verbond
hij/zij/het verbond

ich verband
du verbandest
er/sie/es verband
» meer vervoegingen van verbinden

De nieuwe tunnel zal Brittannië met Frankrijk verbinden.
Der neue Tunnel wird Britannien und Frankreich verbinden.
combineren, samenvoegen, verbinden {ww.}
kombinieren

ik verbond
jij verbond
hij/zij/het verbond

ich kombinierte
du kombiniertest
er/sie/es kombinierte
» meer vervoegingen van kombinieren

aan elkaar vastmaken, verbinden {ww.}
verbinden

ik verbond
jij verbond
hij/zij/het verbond

ich verband
du verbandest
er/sie/es verband
» meer vervoegingen van verbinden

bijeenbinden, samenbinden, verbinden {ww.}
verbinden
verknüpfen

ik verbond
jij verbond
hij/zij/het verbond

ich verband
du verbandest
er/sie/es verband
» meer vervoegingen van verbinden

tot een alliantie smeden, verbinden {ww.}
alliieren
verbünden

ik verbond
jij verbond
hij/zij/het verbond

ich alliierte mich
du alliiertest dich
er/sie/es alliierte sich
» meer vervoegingen van alliieren

verbinden, verplichten {ww.}
verpflichten

ik verbond
jij verbond
hij/zij/het verbond

ich verpflichtete
du verpflichtetest
er/sie/es verpflichtete
» meer vervoegingen van verpflichten

aansluiten, binden, vastbinden, vastmaken, verbinden {ww.}
binden
verbinden

ik verbond
jij verbond
hij/zij/het verbond

ich band
du bandest
er/sie/es band
» meer vervoegingen van binden