Vertaling van wond

Inhoud:

Nederlands
Duits
blessure [v], verwonding [v], kwetsuur [v], wond [v] {zn.}
Wunde [v] (die ~)
Verletzung [v] (die ~)
Verwundung [v] (die ~)
Ze verzorgde zijn wond.
Sie versorgte seine Wunde.
spoelen, winden, op een klos winden, opwinden {ww.}
aufwickeln
aufspulen
wickeln
spulen

ik wond
jij wond
hij/zij/het wond

ich wickelte auf
du wickeltest auf
er/sie/es wickelte auf
» meer vervoegingen van aufwickeln

oprollen, strengelen, wikkelen, winden {ww.}
wickeln
rollen

ik wond
jij wond
hij/zij/het wond

ich wickelte
du wickeltest
er/sie/es wickelte
» meer vervoegingen van wickeln

kwetsen, wonden, verwonden {ww.}
verwunden
verletzen

ik wond

ich verwunde
» meer vervoegingen van verwunden



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Ze verzorgde zijn wond.

Sie versorgte seine Wunde.

Ze wond zich op over de veiligheid van haar zoon.

Sie regte sich über die Sicherheit ihres Sohnes auf.