Vertaling van echtgenoot
Inhoud:
Nederlands
Spaans
echtgenoot , man , gemaal {zn.}
marido
esposo
esposo
Is je man thuis?
¿Está tu esposo en casa?
Geef me mijn man terug!
¡Devuélveme a mi marido!
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Spaans
Ze haatte haar echtgenoot.
Ella odiaba a su marido.
Wijlen haar echtgenoot was violist.
Su difunto marido era violinista.
Mijn echtgenoot verdient honderdduizend dollar per jaar.
Mi esposo gana 100.000 dólares al año.
Hij zal een goede echtgenoot zijn.
Será un buen marido.
Hij zal een goede echtgenoot zijn.
Será un buen marido.
Ze had haar echtgenoot niet graag.
A ella no le gustaba su marido.
Zij zal voor altijd van haar echtgenoot houden.
Ella amará a su esposo para siempre.
De echtgenoot van de zuster van mijn vader is mijn oom.
El marido de la hermana de mi padre es mi tío.