Vertaling van fruit
ik fruit
jij fruit
hij/zij/het fruit
yo frío
tú fríes
él/ella fríe
» meer vervoegingen van freír
Voorbeelden in zinsverband
Hij verkoopt fruit.
Él vende fruta.
Dit fruit smaakt niet goed.
Esta fruta no sabe bien.
Naast wat fruit heeft hij niks gegeten.
Aparte de algo de fruta, él no ha comido nada.
Wij hebben enkel rijp fruit verzameld.
Hemos cogido solamente la fruta madura.
Vers fruit is goed voor je gezondheid.
La fruta fresca es buena para tu salud.
Wat voor soort fruit wil je?
¿Qué tipo de fruta quieres?
Mijn vader eet niet veel fruit.
Mi padre no come mucha fruta.
We stopten het fruit en de groenten in zakken.
Metimos en bolsas la fruta y las verduras.
Ik hou van fruit zoals druiven en perziken.
Me gustan las frutas tales como uvas y duraznos.
Ik wil goede groenten kweken, rijst, fruit enzovoort.
Quiero cultivar buenos vegetales, arroz, fruta, etcétera.