Vertaling van gelijk

Inhoud:

Nederlands
Spaans
gelijk, gelijktijdig, tegelijkertijd, tevens, tegelijk {bw.}
al mismo tiempo
juntamente
effen, gelijk, glad, sluik, zonder moeilijkheden, vlot {bn.}
liso
fino
eender, egaal, gelijk, gelijkmatig {bn.}
igual
effen, gelijk, vlak {bn.}
plano
llano
lijken, gelijken, lijken op {ww.}
parecerse


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Spaans

Je hebt bijna gelijk.

Casi aciertas.

Je hebt helemaal gelijk.

Tienes toda la razón.

Je hebt gelijk.

Tienes razón.

Ik heb gelijk.

Tengo razón.

Ik heb gelijk.

Tengo razón.

Je hebt volkomen gelijk.

Tiene toda la razón.

Natuurlijk, hij heeft gelijk.

Por supuesto, él tiene razón.

De man heeft gelijk.

El hombre tiene razón.

Alle mensen zijn gelijk.

Todos los hombres son iguales.

God heeft altijd gelijk.

Dios siempre tiene la razón.

Volgens mij heeft hij gelijk.

En mi personal punto de vista, su opinión es correcta.

Volgens mij heeft hij gelijk.

En mi opinión, él tiene razón.

Ze denkt ze heeft altijd gelijk.

Ella piensa que siempre tiene razón.

Daarover zou je gelijk kunnen hebben.

Puede que en eso tengas razón.

Het is mij gelijk wat hij doet.

Me da igual lo que él haga.