Vertaling van getrouwd
ik heb getrouwd
jij hebt getrouwd
hij/zij/het heeft getrouwd
yo he casado
tú has casado
él/ella ha casado
» meer vervoegingen van casar
ik heb getrouwd
jij hebt getrouwd
hij/zij/het heeft getrouwd
yo he casado
tú has casado
él/ella ha casado
» meer vervoegingen van casar
ik heb getrouwd
jij hebt getrouwd
hij/zij/het heeft getrouwd
yo he casado
tú has casado
él/ella ha casado
» meer vervoegingen van casar
Voorbeelden in zinsverband
Is zij getrouwd?
¿Está casada?
Wanneer ben je getrouwd?
¿Cuándo te casaste?
Larry Ewing is getrouwd.
Larry Ewing está casado.
Bent u getrouwd?
¿Eres casada?
Ik ben getrouwd.
Estoy casada.
We zijn vijf jaar getrouwd.
Llevamos cinco años casados.
Ze zijn zes maanden geleden getrouwd.
Se casaron hace seis meses.
Hoe wist ge dat hij getrouwd is?
¿Cómo supiste que él es casado?
Hij is getrouwd voor het geld.
Él se casó por dinero.
Hun oudste dochter is nog niet getrouwd.
Su hija mayor no está casada todavía.
Ik ben getrouwd en heb twee kinderen.
Estoy casado y tengo dos hijos.
Ze is getrouwd aan 25 jaar.
Se casó con 25 años.
Lisa Lillien is getrouwd met Dan Schneider.
Lisa Lillien está casada con Dan Schneider.
Ze zijn tien jaar getrouwd geweest.
Ellos llevan diez años casados.
Ze is getrouwd aan 25 jaar.
Se casó con 25 años.