Vertaling van het
Inhoud:
Nederlands
Spaans
de, het, 't {lidw.}
el
la
las
lo
los
la
las
lo
los
't, het {pers. vnw.}
el
ella
ella
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Spaans
Het regent.
Está lloviendo.
Het hagelt.
Está granizando.
Het sneeuwt.
Está nevando.
Het sneeuwt.
Está nevando.
Het regent.
Está lloviendo.
Het regende.
Llovió.
Zeg het in het Engels.
Dígalo en inglés.
Het regent dat het giet.
Llueve a mares.
Hoe ver is het van het vliegveld naar het hotel?
¿Qué tan lejos queda el hotel del aeropuerto?
"Gaat het?" "Wat...? Ja, het is niets."
"¿Estás bien?" "¿Qué...? Sí, no es nada."
Wie het laatst lacht, lacht het best.
El que ríe el último ríe mejor.
"Wie is het?" "Het is je moeder."
"¿Quién es?" "Es tu madre."
Het park bevindt zich in het stadscentrum.
El parque se encuentra en el centro de la ciudad.
Het water in het meer is fris.
El agua del lago está fresca.
Het lijkt alsof het sneeuwt, hé?
¿Parece nieve, no?