Vertaling van schrikken
Inhoud:
Nederlands
Spaans
schrikken, opschrikken {ww.}
sobresaltarse
asustarse
asustarse
schrikken, afschrikken, angst aanjagen {ww.}
atemorizar
wij schrikken
jullie schrikken
zij schrikken
nosotros atemorizamos
vosotros atemorizáis
ellos/ellas atemorizan
» meer vervoegingen van atemorizar
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Spaans
Ik wilde je niet doen schrikken.
No quise asustarte.
Wat hij zei, liet me schrikken.
Lo que dijo entonces me sobresaltó.