Vertaling van zondag
Voorbeelden in zinsverband
Gisteren was het zondag.
Ayer fue domingo.
Gisteren was het zondag.
Ayer fue domingo.
Deze dag is zondag.
Este día es domingo.
Morgen is het zondag.
Mañana es domingo.
Werk je op zondag?
¿Trabajas los domingos?
Morgen is het zondag.
Mañana es domingo.
Zondag komt na zaterdag.
El domingo va después del sábado.
Ze speelt elke zondag tennis.
Ella juega al tenis todos los domingos.
Hij speelt elke zondag golf.
Él juega al golf los domingos.
Ik werk niet op zondag.
No trabajo el domingo.
Ik ben vrij op zondag.
Estoy libre el domingo.
Ik ontmoet je zondag om drie uur.
Vendré a verte el domingo a las tres de la tarde.
Wat heb je afgelopen zondag gedaan?
¿Qué hiciste el domingo pasado?
Ik ga niet naar school op zondag.
No voy a la escuela en domingo.
Omdat het zondag was, waren de winkels niet open.
Como era domingo, las tiendas no estaban abiertas.