Vertaling van deel

Inhoud:

Nederlands
Frans
deel [o], aandeel [o], portie [v], rantsoen [o], taks [m] {zn.}
part  [v] (la ~)
ration  [v] (la ~)
portion  [v] (la ~)
contingent  [m] (le ~)
Hij nam niet deel aan de discussie.
Il ne prit pas part à la discussion.
deel, gedeelte, onderdeel, stuk, part {zn.}
partie  [v] (la ~)
part  [v] (la ~)
portion  [v] (la ~)
contingent 
Mag ik nog een stuk taart hebben?
Puis-je avoir une autre part de gâteau ?
Een deel van zijn verhaal is waar.
Une partie de son histoire est vraie.
afbreken, delen, splitsen, opsplitsen, verdelen {ww.}
partager 
débiter 
diviser 

ik deel

je partage
» meer vervoegingen van partager

Je moet je werk met anderen delen.
Tu dois partager ton travail avec les autres.
delen {ww.}
diviser 

ik deel

je divise
» meer vervoegingen van diviser



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Frans

Taiwan is geen deel van China.

Taiwan ne fait pas partie de la Chine.

Hij nam niet deel aan de discussie.

Il ne prit pas part à la discussion.

Een deel van zijn verhaal is waar.

Une partie de son histoire est vraie.

Eindelijk heeft de lente dit deel van Japan bereikt.

Enfin, le printemps est arrivé dans cette partie du Japon.

Bent u van plan deel te nemen aan de bijeenkomst?

Prévoyez-vous de participer à la réunion ?

Japan moet het grootste deel van zijn grondstoffen importeren.

Le Japon doit importer la plupart de ses matières premières.

Ze maken veel ruzie, maar voor het grootste deel schieten ze goed met elkaar op.

Ils se disputent beaucoup, mais pour l'essentiel, ils s'entendent assez bien.

Ik was te laat op de vergadering met als gevolg dat ik het belangrijkste deel gemist heb.

J'ai été en retard à la réunion, résultat j'en ai raté la majeure partie.

Een groot deel van de volgende dag bleef hij in het hotel en sprak met vrienden en supporters.

Il est resté dans son hôtel la plupart des autres jours, parlant à des amis et des supporteurs.


Gerelateerd aan deel

aandeel - portie - rantsoen - taks - gedeelte - onderdeel - stuk - part - afbreken - delen - splitsen - opsplitsen - verdelen