Vertaling van gebuur

Inhoud:

Nederlands
Frans
buur [m], buurman [m], gebuur [m], nabuur {zn.}
voisin  [m] (le ~)
Hij is mijn buurman.
C'est mon voisin.
Hij is mijn buur.
C'est mon voisin.


Gerelateerd aan gebuur

buur - buurman - nabuur