Vertaling van koken

Inhoud:

Nederlands
Frans
koken {ww.}
cuisiner 
cuire 

wij koken
jullie koken
zij koken

nous cuisinons
vous cuisinez
ils/elles cuisinent
» meer vervoegingen van cuisiner

Bob kan koken.
Bob sait cuisiner.
Ik kan niet koken.
Je ne sais pas cuisiner.
borrelen, koken, op het kookpunt zijn, zieden {ww.}
bouillir 

wij koken
jullie koken
zij koken

nous bouillons
vous bouillez
ils/elles bouillent
» meer vervoegingen van bouillir



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Frans

Bob kan koken.

Bob sait cuisiner.

Ik kan niet koken.

Je ne sais pas cuisiner.

Ik zag u koken.

Je vous ai vus cuisiner.

Mijn hobby is koken.

Mon passe-temps est la cuisine.

Ik ben aan het koken.

Je cuisine en ce moment.

Wat zijn jullie aan het koken?

Qu'est-ce que tu mijotes ?

Ik ben gewoon om voor mezelf te koken.

J'ai l'habitude de me faire à manger.

Ik wist niet dat ge zo goed kondt koken.

J'ignorais que tu pouvais aussi bien cuisiner.

Ik ben niet van plan om voor twintig man te koken.

Je n'ai pas l'intention de préparer à diner pour vingt personnes.


Gerelateerd aan koken

borrelen - op het kookpunt zijn - zieden