Vertaling van oom

Inhoud:

Nederlands
Frans
oom [m] {zn.}
oncle  [m] (l' ~)
Mijn oom runt een hotel.
Mon oncle tient un hôtel.
Mijn oom heeft drie kinderen.
Mon oncle a trois enfants.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Frans

Mijn oom runt een hotel.

Mon oncle tient un hôtel.

Mijn oom heeft drie kinderen.

Mon oncle a trois enfants.

Hij vroeg me waar mijn oom woonde.

Il m'a demandé où vivait mon oncle.

Mijn oom heeft een huis in Italië.

Mon oncle a une maison en Italie.

Mijn oom gaf hem een geschenk.

Mon oncle lui donna un présent.

Mijn oom is gisteren overleden aan maagkanker.

Mon oncle est mort hier d’un cancer à l’estomac.

Mijn oom heeft mij een boek gegeven.

Mon oncle m’a donné un livre.

Tom woont nu bij zijn oom.

Tom vit avec son oncle en ce moment.

Mijn oom is gediagnosticeerd met leukemia.

Mon oncle a été diagnostiqué avec la leucémie.

Mijn oom overleed twee jaar geleden aan kanker.

Mon oncle est mort d'un cancer il y a deux ans.

Zij heeft een oom die bij een bank werkt.

Elle a un oncle qui travaille dans une banque.

Mijn oom woont in de buurt van de school.

Mon oncle habite à côté de l'école.

De auto van mijn oom is sneller dan de mijne.

La voiture de mon oncle est plus rapide que la mienne.

Ik ontving een telegram dat mijn oom aangekomen was.

J'ai reçu un télégramme disant que mon oncle était arrivé.

Heeft uw oom u zijn auto laten besturen?

Ton oncle t'a-t-il laissé conduire sa voiture ?