Vertaling van koken
Inhoud:
Nederlands
Italiaans
koken, doen koken {ww.}
bollire
far bollire
far bollire
wij koken
jullie koken
zij koken
noi bolliamo
voi/Voi bollite
loro/Loro bollono
» meer vervoegingen van bollire
borrelen, koken, op het kookpunt zijn, zieden {ww.}
bollire
wij koken
jullie koken
zij koken
noi bolliamo
voi/Voi bollite
loro/Loro bollono
» meer vervoegingen van bollire
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Italiaans
Bob kan koken.
Bob sa cucinare.
Hij wil leren koken.
Vuole imparare a cucinare.
Ik kan niet koken.
Io non so cucinare.
Ik zag u koken.
Ti vidi cucinare.
Wat zijn jullie aan het koken?
Cosa sta cucinando?
Ik ben gewoon om voor mezelf te koken.
Ho l'abitudine di cucinare da solo.