Vertaling van bitter
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
bitter, met bitterheid {bw.}
bitter
met bitterheid {bw.}
met bitterheid {bw.}
bitter {bn.}
bitter {bn.}
bitter {zn.}
bitter {zn.}
Dit medicijn smaakt bitter.
Dit medicijn smaakt bitter.
Dit medicijn smaakt bitter.
Dit medicijn smaakt bitter.
bitter {zn.}
bitter {zn.}
De koffie is bitter.
De koffie is bitter.
Deze koffie is te bitter.
Deze koffie is te bitter.
bitter {bn.}
bitter {bn.}
verbitterd, bitter, bits, zuur {bn.}
verbitterd
bitter
bits
zuur {bn.}
bitter
bits
zuur {bn.}
triestig, vreugdeloos, bitter, bedroevend, verdrietig {bn.}
triestig
vreugdeloos
bitter
bedroevend
verdrietig {bn.}
vreugdeloos
bitter
bedroevend
verdrietig {bn.}
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Nederlands
Dit medicijn smaakt bitter.
Dit medicijn smaakt bitter.
Dit medicijn smaakt bitter.
Dit medicijn smaakt bitter.
De koffie is bitter.
De koffie is bitter.
Deze koffie is te bitter.
Deze koffie is te bitter.
Cacao kan heel bitter zijn.
Cacao kan heel bitter zijn.
Deze morgen was het bitter koud.
Deze morgen was het bitter koud.