Vertaling van trui

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
trui [v], vest [o], jumper [m], sweater [m], jersey [m] {zn.}
trui [v]
vest [o]
jumper [m]
sweater [m]
jersey [m] {zn.}
Ik kocht een wollen trui.
Ik kocht een wollen trui.
Ik kocht deze trui gisteren.
Ik kocht deze trui gisteren.
trui, keu, zeug [v] {zn.}
trui
keu
zeug [v] {zn.}
Ze heeft een trui voor hem gekocht.
Ze heeft een trui voor hem gekocht.
Contador won de gele trui in de ronde van Frankrijk.
Contador won de gele trui in de ronde van Frankrijk.
trui [m] (de ~) {zn.}
trui [m] (de ~) {zn.}
Ik heb een nieuwe trui gekocht en ik ben er zó groos mee!
Ik heb een nieuwe trui gekocht en ik ben er zó groos mee!
moer, moerkonijn, moederkonijn, trui
moer
moerkonijn
moederkonijn
trui


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Ik kocht een wollen trui.

Ik kocht een wollen trui.

Ik kocht deze trui gisteren.

Ik kocht deze trui gisteren.

Ze heeft een trui voor hem gekocht.

Ze heeft een trui voor hem gekocht.

Contador won de gele trui in de ronde van Frankrijk.

Contador won de gele trui in de ronde van Frankrijk.

Ik heb een nieuwe trui gekocht en ik ben er zó groos mee!

Ik heb een nieuwe trui gekocht en ik ben er zó groos mee!


Gerelateerd aan trui

vest - jumper - sweater - jersey - keu - zeug - moer - moerkonijn - moederkonijnkledingstuk