Vertaling van vakantie
vrije tijd
verlof {zn.}
vakantiereis {zn.}
Voorbeelden in zinsverband
Hoe was je vakantie?
Hoe was je vakantie?
Ik neem vakantie volgende maand.
Ik neem vakantie volgende maand.
De vakantie is bijna om.
De vakantie is bijna om.
Hij leest graag romans op vakantie.
Hij leest graag romans op vakantie.
Ik was op vakantie in het buitenland.
Ik was op vakantie in het buitenland.
Een prettige vakantie!
Een prettige vakantie!
We hebben een geweldige vakantie in Zweden gehad.
We hebben een geweldige vakantie in Zweden gehad.
Deze vakantie is niet zo leuk, we zouden naar huis moeten gaan.
Deze vakantie is niet zo leuk, we zouden naar huis moeten gaan.
Toen ze op vakantie waren zorgden hun buren voor de hond.
Toen ze op vakantie waren zorgden hun buren voor de hond.
Toen ze op vakantie waren zorgden hun buren voor de hond.
Toen ze op vakantie waren zorgden hun buren voor de hond.
Na veel overleg beslisten we onze vakantie in Spanje door te brengen.
Na veel overleg beslisten we onze vakantie in Spanje door te brengen.
Het duurt niet lang meer voordat de winter vakantie afgelopen is.
Het duurt niet lang meer voordat de winter vakantie afgelopen is.
Als je op de foto in je paspoort begint te lijken moet je op vakantie gaan.
Als je op de foto in je paspoort begint te lijken moet je op vakantie gaan.
Ik ben hier voor zaken / op vakantie
Ik ben hier voor zaken / op vakantie
Ik was enkele dagen geleden op vakantie aan zee en lag op een jacht te zonnebaden.
Ik was enkele dagen geleden op vakantie aan zee en lag op een jacht te zonnebaden.