Vertaling van getrouwd

Inhoud:

Nederlands
Portugees
gehuwd, getrouwd {bn.}
casado
gehuwd, getrouwd {bn.}
casada
in het huwelijk treden, trouwen {ww.}
casar-se
Hij beloofde met haar te trouwen.
Ele prometeu casar-se com ela.
Ze besloot met Tom te trouwen.
Ela decidiu casar-se com Tom.
in de echt verbinden, trouwen, uithuwelijken {ww.}
casar
Ik wil met je trouwen.
Quero me casar com você.
Ze besliste met hem te trouwen.
Ela decidiu casar-se com ele.
in het huwelijk treden, trouwen {ww.}
casar-se
in de echt verbinden, trouwen, uithuwelijken {ww.}
casar
Hij besliste om met haar te trouwen.
Ele decidiu se casar com ela.
in het huwelijk treden, trouwen {ww.}
casarem-se


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Portugees

Bent u getrouwd?

É casada?

Hoe wist ge dat hij getrouwd is?

Como você sabia que ele é casado?

Hij is getrouwd voor het geld.

Ele casou por dinheiro.

Ik ben getrouwd en heb twee kinderen.

Eu sou casado e tenho dois filhos.

Ze zijn tien jaar getrouwd geweest.

Eles estão casados há dez anos.

Zijn oudere zus is afgelopen maand getrouwd.

A irmã mais velha dela casou-se o mês passado.

Voor zover ik weet, is zij nog niet getrouwd.

Pelo que eu sei, ela ainda está solteira.

Zij is met hem getrouwd voor zijn geld.

Ela se casou com ele por dinheiro.

Voor zover ik weet, is zij nog niet getrouwd.

Pelo que eu sei, ela ainda não é casada.

Voor zover ik weet, is zij nog niet getrouwd.

Pelo que eu sei, ela ainda não se casou.

Zij zijn getrouwd toen ze nog jong waren.

Eles se casaram quando eram jovens.

Ik vraag me af of hij getrouwd is.

Será que ele é casado?

De collega die getrouwd is met een Fransman, is naar Parijs.

A colega cujo marido é francês foi a Paris.

"Wist je dat de dochter van de buurman al getrouwd is?" 'Je zegt niet! Ze is pas achttien!"

"Você sabia que a filha da vizinha já é casada?" "Não diga! Ela tem só dezoito anos!"


Gerelateerd aan getrouwd

gehuwd - in het huwelijk treden - trouwen - in de echt verbinden - uithuwelijken