Vertaling van jongen
rapaz
Voorbeelden in zinsverband
Ik ben een jongen.
Sou menino.
Zwijg en luister, jongen!
Cale a boca e escute, garota!
Dit is de jongen.
Eis o garoto.
Je bent een goede jongen.
Você é um bom garoto.
Die jongen is erg slim.
Aquele menino é muito esperto.
Elke jongen heeft een fiets.
Cada garoto tem uma bicicleta.
De jongen heeft een krant.
O menino tem um jornal.
Ik ben een verlegen jongen.
Eu sou um garoto tímido.
De jongen koopt een hond.
O menino compra um cachorro.
Hij is geen jongen meer.
Ele não é mais um menino.
Deze jongen heeft een sterk, gezond lichaam.
Este menino tem um corpo forte e saudável.
De kleine jongen zei hallo tegen me.
O garotinho me disse olá.
Soms kan hij een vreemde jongen zijn.
Às vezes ele pode ser um rapaz estranho.
De jongen deed zijn sportschoenen aan en liep naar buiten.
O menino calçou seus tênis esportivos e correu para fora.
Ik ergerde mij aan de jongen, omdat hij lui was.
Eu estava com raiva do garoto por ele estar sendo preguiçoso.