Vertaling van wonen
Inhoud:
Nederlands
Portugees
gevestigd zijn, huizen, resideren, wonen {ww.}
morar
habitar
estar hospedado
habitar
estar hospedado
Ik ben van plan om in de stad te gaan wonen.
Planejo morar na cidade.
Ik zou graag in New York willen wonen.
Gostaria de morar em Nova York.
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Portugees
Waar wonen jullie allemaal?
Onde todos vocês vivem?
Ze wonen in de buurt.
Moram perto.
Hij weet waar we wonen.
Ele sabe onde a gente mora.
Wij wonen in de Verenigde Staten.
Moramos nos Estados Unidos.
We wonen dicht bij het station.
Moramos perto da estação.
We wonen in de buurt van een grote bibliotheek.
Nós moramos perto de uma grande biblioteca.
Ik zou graag in New York willen wonen.
Gostaria de morar em Nova York.
In Wit-Rusland wonen aanhangers van verschillende religies.
Adeptos de várias religiões vivem na Bielorrússia.
Ik ben van plan om in de stad te gaan wonen.
Planejo morar na cidade.