Vertaling van buitmaken

Inhoud:

Nederlands
Zweeds
buitmaken, behalen, verkrijgen, verwerven {ww.}
förvärva
buitmaken, plunderen, roven, stropen {ww.}
plundra
råna
röva
roffa


Gerelateerd aan buitmaken

behalen - verkrijgen - verwerven - plunderen - roven - stropen