Vertaling van fiets

Inhoud:

Nederlands
Zweeds
fiets [m] (de ~), rijwiel [o] (het ~), tweewieler [m], zwijntje [o], velo, stalen ros {zn.}
cykel
Ik heb een nieuwe fiets nodig.
Jag behöver en ny cykel.
fietsen, wielrijden {ww.}
cykla
trampa
Ik heb leren fietsen toen ik zes was.
Jag lärde mig att cykla när jag var sex år gammal.


Gerelateerd aan fiets

rijwiel - tweewieler - zwijntje - velo - stalen ros - fietsen - wielrijden