Vertaling van geloven
Inhoud:
Nederlands
Zweeds
geloven, houden voor, menen {ww.}
tro
achten, geloven, van mening zijn, vinden {ww.}
tycka
anse
anse
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Zweeds
Hij kon zijn eigen ogen niet geloven.
Han trodde inte sina ögon.
Ik kan mijn ogen niet geloven.
Jag tror inte mina ögon.
Ik kon mijn ogen niet geloven.
Jag trodde inte mina ögon.