Vertaling van groot

Inhoud:

Nederlands
Zweeds
groot {bn.}
stor
groot, volgroeid, volwassen {bn.}
fullvuxen
vuxen
breedvoerig, groot, royaal, ruim, uitgebreid, uitgestrekt, wijd {bn.}
rymlig
vid
dresseren, grootbrengen, kweken, opleiden, opvoeden {ww.}
uppfostra


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Zweeds

Het is te groot.

Den är för stor.

Wat een groot huis heb je!

Vilket stort hus ni har!

Mijn broer is net zo groot als ik.

Min bror är lika lång som jag.

Het is ongeveer even groot als een ei.

Det är ungefär lika stort som ett ägg.