Vertaling van irmão

Inhoud:

Portugees
Nederlands
irmão {zn.}
broer  [m]
frater [m]
broeder [m]
Ela não tinha irmão.
Ze had geen broer.
Meu irmão é professor.
Mijn broer is leraar.


Voorbeelden in zinsverband

Portugees
Nederlands

Ela não tinha irmão.

Ze had geen broer.

Meu irmão é professor.

Mijn broer is leraar.

Eu não tenho irmão.

Ik heb geen broer.

Ele é meu irmão.

Hij is mijn broer.

Pedro, você tem um irmão?

Heb je een broer, Pedro?

Meu irmão vive em Tóquio.

Mijn broer woont in Tokio.

Meu irmão é um idiota.

Mijn broer is een idioot.

Ele é irmão de Taro.

Hij is Taro's broer.

É o do meu irmão.

Het is van mijn broer.

Tenho um irmão e duas irmãs.

Ik heb één broer en twee zussen.

Meu irmão gosta de filmes de terror.

Mijn broer vindt horrorfilms leuk.

Tenho um irmão e duas irmãs.

Ik heb één broer en twee zussen.

Não consigo diferenciá-lo do irmão dele.

Ik kan hem en zijn broer niet uit elkaar houden.

Quando é o aniversário do meu irmão?

Wanneer is mijn broers verjaardag?

Você está igualzinho a seu irmão mais velho.

Je ziet er uit als je oudere broer.