Vertaling van pai

Inhoud:

Portugees
Nederlands
pai {zn.}
vader  [m]
pater [m]
Tal pai, tal filho.
Zo vader, zo zoon.
Meu pai está ocupado.
Mijn vader is bezig.
papai, pai {zn.}
papa 
vaartje
pappa
pa [m]
pappie [m]
Aonde você está indo, papai?
Papa, waar ga je heen?
Meu pai comprou uma câmera para mim.
Papa heeft een fototoestel voor me gekocht.


Voorbeelden in zinsverband

Portugees
Nederlands

Tal pai, tal filho.

Zo vader, zo zoon.

Meu pai está ocupado.

Mijn vader is bezig.

O pai dela morreu.

Haar vader is overleden.

Conheces seu pai?

Ken je haar vader?

Seu pai é alto.

Uw vader is groot.

Eu conheço seu pai.

Ik ken je vader.

Onde está seu pai?

Waar is je vader?

Eu sou o pai?

Ben ik de vader?

Meu pai está sempre ocupado.

Mijn vader is altijd bezig.

Seu pai não joga golfe.

Zijn vader speelt geen golf.

O pai dele é japonês.

Zijn vader is Japanner.

O pai dela é japonês.

Haar vader is Japanner.

Meu pai vai me matar.

Mijn vader gaat me vermoorden.

Meu pai tem muitos livros.

Mijn vader heeft veel boeken.

Meu pai morreu de câncer.

Mijn vader is gestorven aan kanker.


Gerelateerd aan pai

papai