Vertaling van gift

Inhoud:

Zweeds
Nederlands
gift {bn.}
gehuwd
getrouwd 
gift {zn.}
zwadder
vergif
gift
venijn
gif


Voorbeelden in zinsverband

Zweeds
Nederlands

Är hon gift?

Is zij getrouwd?

Jag är gift och har två barn.

Ik ben getrouwd en heb twee kinderen.