Vervoeging van hageln

Vertaling: hagelen

Duits

Nederlands

Präsens Indikativ

  • er/sie/es hagelt

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het hagelt

Präteritum Indikativ

  • er/sie/es hagelte

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het hagelde

Perfekt Indikativ

  • er/sie/es hat gehagelt

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft gehageld

Plusquamperfekt Indikativ

  • er/sie/es hatte gehagelt

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had gehageld

Futur I Indikativ

  • er/sie/es wird hageln

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal hagelen

Futur II Indikativ

  • er/sie/es wird gehagelt haben

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gehageld hebben

Futur I Konjunktiv II

  • er/sie/es würde hageln

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal hagelen

Futur II Konjunktiv II

  • er/sie/es würde gehagelt haben

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben gehageld