Vervoeging van mangeln

Duits

Nederlands

Präsens Indikativ

  • er/sie/es mangelt

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het kalandert

Präteritum Indikativ

  • er/sie/es mangelte

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het kalanderde

Perfekt Indikativ

  • er/sie/es hat gemangelt

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft gekalanderd

Plusquamperfekt Indikativ

  • er/sie/es hatte gemangelt

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had gekalanderd

Futur I Indikativ

  • er/sie/es wird mangeln

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal kalanderen

Futur II Indikativ

  • er/sie/es wird gemangelt haben

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gekalanderd hebben

Futur I Konjunktiv II

  • er/sie/es würde mangeln

Conditionalis I

  • hij/zij/het zou kalanderen

Futur II Konjunktiv II

  • er/sie/es würde gemangelt haben

Conditionalis II

  • hij/zij/het zou hebben gekalanderd