Vervoeging van champion
Onbepaalde wijs (infinitief): to champion
Engels
Nederlands
Present
- I champion
- you champion
- he/she/it champions
- we champion
- you champion
- they champion
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik propageer
- jij propageert
- hij/zij/het propageert
- wij propageren
- jullie propageren
- zij propageren
Simple past
- I championed
- you championed
- he/she/it championed
- we championed
- you championed
- they championed
Onvoltooid verleden tijd
- ik propageerde
- jij propageerde
- hij/zij/het propageerde
- wij propageerden
- jullie propageerden
- zij propageerden
Present perfect
- I have championed
- you have championed
- he/she/it has championed
- we have championed
- you have championed
- they have championed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepropageerd
- jij hebt gepropageerd
- hij/zij/het heeft gepropageerd
- wij hebben gepropageerd
- jullie hebben gepropageerd
- zij hebben gepropageerd
Past perfect
- I had championed
- you had championed
- he/she/it had championed
- we had championed
- you had championed
- they had championed
Voltooid verleden tijd
- ik had gepropageerd
- jij had gepropageerd
- hij/zij/het had gepropageerd
- wij hadden gepropageerd
- jullie hadden gepropageerd
- zij hadden gepropageerd
Future
- I will champion
- you will champion
- he/she/it will champion
- we will champion
- you will champion
- they will champion
Toekomende tijd I
- ik zal propageren
- jij zult propageren
- hij/zij/het zal propageren
- wij zullen propageren
- jullie zullen propageren
- zij zullen propageren
Future perfect
- I will have championed
- you will have championed
- he/she/it will have championed
- we will have championed
- you will have championed
- they will have championed
Toekomende tijd II
- ik zal gepropageerd hebben
- jij zult gepropageerd hebben
- hij/zij/het zal gepropageerd hebben
- wij zullen gepropageerd hebben
- jullie zullen gepropageerd hebben
- zij zullen gepropageerd hebben
Conditional present
- I would champion
- you would champion
- he/she/it would champion
- we would champion
- you would champion
- they would champion
Conditionalis I
- ik zou propageren
- jij zou propageren
- hij/zij/het zou propageren
- wij zouden propageren
- jullie zouden propageren
- zij zouden propageren
Conditional perfect
- I would have championed
- you would have championed
- he/she/it would have championed
- we would have championed
- you would have championed
- they would have championed
Conditionalis II
- ik zou hebben gepropageerd
- jij zou hebben gepropageerd
- hij/zij/het zou hebben gepropageerd
- wij zouden hebben gepropageerd
- jullie zouden hebben gepropageerd
- zij zouden hebben gepropageerd
Imperative
- you champion
- you champion
Imperatief
- jij propageer
- jullie propageert