Vervoeging van picket
Onbepaalde wijs (infinitief): to picket
				
				Engels
Nederlands
Present
- I picket
 - you picket
 - he/she/it pickets
 - we picket
 - you picket
 - they picket
 
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik tuier
 - jij tuiert
 - hij/zij/het tuiert
 - wij tuieren
 - jullie tuieren
 - zij tuieren
 
Simple past
- I picketed
 - you picketed
 - he/she/it picketed
 - we picketed
 - you picketed
 - they picketed
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik tuierde
 - jij tuierde
 - hij/zij/het tuierde
 - wij tuierden
 - jullie tuierden
 - zij tuierden
 
Present perfect
- I have picketed
 - you have picketed
 - he/she/it has picketed
 - we have picketed
 - you have picketed
 - they have picketed
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getuierd
 - jij hebt getuierd
 - hij/zij/het heeft getuierd
 - wij hebben getuierd
 - jullie hebben getuierd
 - zij hebben getuierd
 
Past perfect
- I had picketed
 - you had picketed
 - he/she/it had picketed
 - we had picketed
 - you had picketed
 - they had picketed
 
Voltooid verleden tijd
- ik had getuierd
 - jij had getuierd
 - hij/zij/het had getuierd
 - wij hadden getuierd
 - jullie hadden getuierd
 - zij hadden getuierd
 
Future
- I will picket
 - you will picket
 - he/she/it will picket
 - we will picket
 - you will picket
 - they will picket
 
Toekomende tijd I
- ik zal tuieren
 - jij zult tuieren
 - hij/zij/het zal tuieren
 - wij zullen tuieren
 - jullie zullen tuieren
 - zij zullen tuieren
 
Future perfect
- I will have picketed
 - you will have picketed
 - he/she/it will have picketed
 - we will have picketed
 - you will have picketed
 - they will have picketed
 
Toekomende tijd II
- ik zal getuierd hebben
 - jij zult getuierd hebben
 - hij/zij/het zal getuierd hebben
 - wij zullen getuierd hebben
 - jullie zullen getuierd hebben
 - zij zullen getuierd hebben
 
Conditional present
- I would picket
 - you would picket
 - he/she/it would picket
 - we would picket
 - you would picket
 - they would picket
 
Conditionalis I
- ik zou tuieren
 - jij zou tuieren
 - hij/zij/het zou tuieren
 - wij zouden tuieren
 - jullie zouden tuieren
 - zij zouden tuieren
 
Conditional perfect
- I would have picketed
 - you would have picketed
 - he/she/it would have picketed
 - we would have picketed
 - you would have picketed
 - they would have picketed
 
Conditionalis II
- ik zou hebben getuierd
 - jij zou hebben getuierd
 - hij/zij/het zou hebben getuierd
 - wij zouden hebben getuierd
 - jullie zouden hebben getuierd
 - zij zouden hebben getuierd
 
Imperative
- you picket
 - you picket
 
Imperatief
- jij tuier
 - jullie tuiert