Vervoeging van adelgazar
Onbepaalde wijs (infinitief): adelgazar
				
				Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo adelgazo
 - tú adelgazas
 - él/ella adelgaza
 - nosotros adelgazamos
 - vosotros adelgazáis
 - ellos/ellas adelgazan
 
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vermager
 - jij vermagert
 - hij/zij/het vermagert
 - wij vermageren
 - jullie vermageren
 - zij vermageren
 
Indefinido
- yo adelgacé
 - tú adelgazaste
 - él/ella adelgazó
 - nosotros adelgazamos
 - vosotros adelgazasteis
 - ellos/ellas adelgazaron
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik vermagerde
 - jij vermagerde
 - hij/zij/het vermagerde
 - wij vermagerden
 - jullie vermagerden
 - zij vermagerden
 
Pretérito perfecto compuesto
- yo he adelgazado
 - tú has adelgazado
 - él/ella ha adelgazado
 - nosotros hemos adelgazado
 - vosotros habéis adelgazado
 - ellos/ellas han adelgazado
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vermagerd
 - jij hebt vermagerd
 - hij/zij/het heeft vermagerd
 - wij hebben vermagerd
 - jullie hebben vermagerd
 - zij hebben vermagerd
 
Pluscuamperfecto
- yo había adelgazado
 - tú habías adelgazado
 - él/ella había adelgazado
 - nosotros habíamos adelgazado
 - vosotros habíais adelgazado
 - ellos/ellas habían adelgazado
 
Voltooid verleden tijd
- ik had vermagerd
 - jij had vermagerd
 - hij/zij/het had vermagerd
 - wij hadden vermagerd
 - jullie hadden vermagerd
 - zij hadden vermagerd
 
Futuro I
- yo adelgazaré
 - tú adelgazarás
 - él/ella adelgazará
 - nosotros adelgazaremos
 - vosotros adelgazaréis
 - ellos/ellas adelgazarán
 
Toekomende tijd I
- ik zal vermageren
 - jij zult vermageren
 - hij/zij/het zal vermageren
 - wij zullen vermageren
 - jullie zullen vermageren
 - zij zullen vermageren
 
Futuro perfecto
- yo habré adelgazado
 - tú habrás adelgazado
 - él/ella habrá adelgazado
 - nosotros habremos adelgazado
 - vosotros habréis adelgazado
 - ellos/ellas habrán adelgazado
 
Toekomende tijd II
- ik zal vermagerd hebben
 - jij zult vermagerd hebben
 - hij/zij/het zal vermagerd hebben
 - wij zullen vermagerd hebben
 - jullie zullen vermagerd hebben
 - zij zullen vermagerd hebben
 
Condicional
- yo adelgazaría
 - tú adelgazarías
 - él/ella adelgazaría
 - nosotros adelgazaríamos
 - vosotros adelgazaríais
 - ellos/ellas adelgazarían
 
Conditionalis I
- ik zou vermageren
 - jij zou vermageren
 - hij/zij/het zou vermageren
 - wij zouden vermageren
 - jullie zouden vermageren
 - zij zouden vermageren
 
Condicional perfecto
- yo habría adelgazado
 - tú habrías adelgazado
 - él/ella habría adelgazado
 - nosotros habríamos adelgazado
 - vosotros habríais adelgazado
 - ellos/ellas habrían adelgazado
 
Conditionalis II
- ik zou hebben vermagerd
 - jij zou hebben vermagerd
 - hij/zij/het zou hebben vermagerd
 - wij zouden hebben vermagerd
 - jullie zouden hebben vermagerd
 - zij zouden hebben vermagerd
 
Imperativo presente
- tú adelgaza
 - vosotros adelgazad
 
Imperatief
- jij vermager
 - jullie vermagert