Vervoeging van depender
Onbepaalde wijs (infinitief): depender
				
				Spaans
Nederlands
Indicativo presente
- yo dependo
 - tú dependes
 - él/ella depende
 - nosotros dependemos
 - vosotros dependéis
 - ellos/ellas dependen
 
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik hang af
 - jij hangt af
 - hij/zij/het hangt af
 - wij hangen af
 - jullie hangen af
 - zij hangen af
 
Indefinido
- yo dependí
 - tú dependiste
 - él/ella dependió
 - nosotros dependimos
 - vosotros dependisteis
 - ellos/ellas dependieron
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik hing af
 - jij hing af
 - hij/zij/het hing af
 - wij hingen af
 - jullie hingen af
 - zij hingen af
 
Pretérito perfecto compuesto
- yo he dependido
 - tú has dependido
 - él/ella ha dependido
 - nosotros hemos dependido
 - vosotros habéis dependido
 - ellos/ellas han dependido
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgehangen
 - jij hebt afgehangen
 - hij/zij/het heeft afgehangen
 - wij hebben afgehangen
 - jullie hebben afgehangen
 - zij hebben afgehangen
 
Pluscuamperfecto
- yo había dependido
 - tú habías dependido
 - él/ella había dependido
 - nosotros habíamos dependido
 - vosotros habíais dependido
 - ellos/ellas habían dependido
 
Voltooid verleden tijd
- ik had afgehangen
 - jij had afgehangen
 - hij/zij/het had afgehangen
 - wij hadden afgehangen
 - jullie hadden afgehangen
 - zij hadden afgehangen
 
Futuro I
- yo dependeré
 - tú dependerás
 - él/ella dependerá
 - nosotros dependeremos
 - vosotros dependeréis
 - ellos/ellas dependerán
 
Toekomende tijd I
- ik zal afhangen
 - jij zult afhangen
 - hij/zij/het zal afhangen
 - wij zullen afhangen
 - jullie zullen afhangen
 - zij zullen afhangen
 
Futuro perfecto
- yo habré dependido
 - tú habrás dependido
 - él/ella habrá dependido
 - nosotros habremos dependido
 - vosotros habréis dependido
 - ellos/ellas habrán dependido
 
Toekomende tijd II
- ik zal afgehangen hebben
 - jij zult afgehangen hebben
 - hij/zij/het zal afgehangen hebben
 - wij zullen afgehangen hebben
 - jullie zullen afgehangen hebben
 - zij zullen afgehangen hebben
 
Condicional
- yo dependería
 - tú dependerías
 - él/ella dependería
 - nosotros dependeríamos
 - vosotros dependeríais
 - ellos/ellas dependerían
 
Conditionalis I
- ik zou afhangen
 - jij zou afhangen
 - hij/zij/het zou afhangen
 - wij zouden afhangen
 - jullie zouden afhangen
 - zij zouden afhangen
 
Condicional perfecto
- yo habría dependido
 - tú habrías dependido
 - él/ella habría dependido
 - nosotros habríamos dependido
 - vosotros habríais dependido
 - ellos/ellas habrían dependido
 
Conditionalis II
- ik zou hebben afgehangen
 - jij zou hebben afgehangen
 - hij/zij/het zou hebben afgehangen
 - wij zouden hebben afgehangen
 - jullie zouden hebben afgehangen
 - zij zouden hebben afgehangen
 
Imperativo presente
- tú depende
 - vosotros depended
 
Imperatief
- jij hang af
 - jullie hangt af